Tollenaar (Latijn: telonarius; Grieks: telônès, letterlijk "weger", namelijk van munten, graan of andere goederen die als belastingbetaling konden dienen) is een oude benaming voor belastingambtenaar, onder andere gebruikt in het Nieuwe Testament. Hoewel het woord 'tol' (belasting op ingevoerde waren) van dezelfde stam komt als het woord 'tollenaar', gaat het bij de nieuwtestamentische begrippen tollenaar en tolhuis (belastingkantoor) om belastingen in het algemeen.
De klassiek Romeinse term voor belastingpachter was publicanus. De Romeinse overheid verleende belastingconcessies voor een bepaald gebied, met een bepaalde looptijd. De concessie ging meestal naar de hoogste bieder of een 'vriendje' van de regering: het systeem lijkt enigszins op de huidige marktwerking in de publieke sector (vergelijk de Wet personenvervoer 2000 in het openbaar vervoer). De publicanus garandeerde een bepaald bedrag voor de Romeinse staatskas, alles wat hij meer kon heffen was winst. De tarieven werden wel van hogerhand voorgeschreven, maar vaak willekeurig toegepast. Daardoor waren tollenaren bij de bevolking niet geliefd.